Jonathan een oude bootsman op een driemaster klipper is bezig met wat schiemanswerk in het kabelgat onder het voordek. Het is rustig weer, de wind is gunstig en de “Sterre der zee” deint langzaam op en neer op de lange deining midden op de oceaan. Naast hem zit het 14 jarige koksmaatje Janus, die zodra als hij maar even de kans ziet Jonathan opzoekt.
De oude bootsman, de verhalenverteller aan boord, neemt nog een paar trekken aan zijn pijp. Deze pijp die in de ogen van het koksmaatje altijd in de rechter mondhoek van de bootsman hangt. De rook die hij wegblaast via zijn linker mondhoek stijgt langzaam op tegen de onderkant van het voordek en krult sierlijk aan het einde van het bovendek omhoog de buitenlucht in. Jonathan schraapt zijn keel en vraagt aan Janus, ‘luister eens maatje ken jij de legende van de spierwitte zeemeeuw?’ ‘Nee boots.’ antwoord hij.
‘Dan zal ik jou die legende eens vertellen.
Het was zo een jaar of vijftig geleden, ik was nog maar net droog achter mijn oren toen wij met oude bark “Maria” op de Noordzee onderweg waren van Amsterdam naar Felixstowe, aan de oostkust van Engeland. Het zou een kort reisje worden en daarna zou die oude gammele bark gesloopt worden. Die ouwe waar ik toen bij voer kwam van Makkum en wilde altijd even langs huis voordat wij naar zee gingen.
Toen wij eenmaal het IJ te Amsterdam achter ons hadden en met veel moeite Pampus waren gepasseerd zette wij koers naar de westkust van Friesland. Op de Zuiderzee hadden wij al bar slecht weer, maar die ouwe wist van geen ophouden. Toen wij eenmaal voor de haven van Makkum aan het steken waren, waaide het water al uit de zee. De Bark had het zwaar op haar laatste reis. Maar met veel kunst en vliegwerk gingen wij op de rede van Makkum voor anker. Die ouwe werd naar de wal geroeid en kwam de volgende morgen weer aan boord. Het rookte nog steeds dat het waaide, maar hij besloot om toch anker op te gaan. De wind was gunstig om door te steken en vlak langs het eiland Texel koers te zetten naar de westkust van Engeland. Hij moest verdomd scherp zeilen om het eiland mis te peilen.
Maar het lukte ondanks het hevige kraken van de masten en het tuig. Het zicht was goed, maar de wind trok aan tot een fikse najaarsstorm. Wij zaten tegen de winter, het zicht werd tijdens de eerste korte winterse buien ook slecht. Die ouwe besloot om bazaan te reven en twee kluivers weg te halen. Op dat moment ging het fout, goed fout maatje. Ik stond samen met de stuurman aan het roer, hevig krakend brak de bezaansmast. Het was grote paniek aan dek, door de gebroken mast, die naar voren viel, werden er verschillende ra’s losgerukt van de masten ervoor en zeilen scheurde als hemden van het lijf tijdens en gevecht op leven en dood. Door al de tuigage die naar beneden kwam raakte verschillende bemanningsleden gewond en erger. Ik moest als jochie het roer over nemen terwijl het schip verschrikkelijke halen maakte door de schamele tuigage die er nog stond en de bezaansmast die half overboord hing.
Ik was nog onervaren en kreeg af en toe orders van dek geschreeuwd om een bepaalde koers te varen. Maar het kompas werkte ook niet meer doordat het kompashuis was beschadigd door onderdelen van de neergestorte mast. Ik wis te het niet meer. Ik wist niet meer wat ik moest doen. En stond met tranen van frustratie en angst in mijn ogen te turen naar het dek, zoekend naar de stuurman. Op dat moment streek er op de rand van het kompashuis een grote spierwitte albatros neer. Zijn vlerken raakte bijna mijn gezicht waardoor ik terug deinsde. Toen de Albatros was geland pakte ik het stuurrad weer beet. De vogel keek mij met zijn kraalogen aan en begon met zijn vlerk aan te geven naar welke kant ik roer moest geven.
Ik meende zelf te horen dat hij, “zo gaat hij goed mijn jongen!” kwetterde en de stem van die ouwe er in te horen. Dit ging zo uren door de spierwitte albatros en ik hielden de oude bark op koers. Korte tijd later, het leken wel uren, kwam de stuurman weer naar achteren. Nadat hij met de niet gewonde bemanningsleden alles gekapt had en overboord had gezet wat niet meer te repareren was.
De wind was weer iets afgenomen en er kwam weer rust aan boord. Wij konden de oude bark redelijk op koers houden met het kleine beetje tuig wat er nog bijstond. Nadat de bemanning het achterdek had geklaard nam de stuurman het roer van mij over en vertelde mij voorzichtig dat de kapitein het leven had gelaten. Vlak voordat de stuurman naast mij kwam staan, keek de spierwitte albatros mij nog een maal aan en leek te knipogen. Waarna hij weer weg vloog over de weide zee. Ik moest van de stuurman maar een uurtje gaan liggen, hij zou het wel even allen redden. Maar ik kon de slaap niet vatten. De aanwezigheid tijdens de noodsituatie van de spierwitte albatros hield mij wakker. Maar uiteindelijk viel ik toch in slaap.
Toen ik gepord werd lagen wij voor de Engelse kust voor anker op een loods te wachten. Nadat de bemanning alles aan dek had opgeruimd. werd het ontzielde lichaam van die ouwe van boord gehaald om een keurige begrafenis aan de wal te krijgen. Eenmaal voor de wal gingen wij allemaal naar de begrafenis. Tijdens de begrafenis cirkelde er een grote witte albatros rond het kerkhof en verdween weer de zee op. Ik bleef de albatros nakijken en voelde dat er een hand op mijn schouder werd gelegd.
Toen ik opkeek keek ik in het gezicht van de stuurman. Ja mijn jongen vertelde hij dat was de ziel van de kapitein. Als er een zeeman op zee sterft neemt een spierwitte albatros zijn ziel mee. waarna hij tot in de eeuwigheid zal waken over alle zeelieden die in nood verkeren. Hij zal ze naar veiliger water loodsen. Dit gebeurt al zolang er zeelui zijn en zal altijd zo blijven. Onze beschermengeltjes bestaan uit spierwitte zeemeeuwen maatje. Jannes keek de oude boots met zijn mond open aan. Jonathan nam nog een paar trekjes aan zijn pijp. Ja maatje ook jij zal ooit kennis maken met een spierwitte albatros, net als ik het al een paar keer heb meegemaakt.’ Op dat moment stond de kok te blèren naar zijn maatje, dat hij aan het werk moest gaan. Jonathan glimlachte en knipoogde naar Janus.
‘Ga maar snel mijn jongen en vergeet nooit de aanwijzingen van de spierwitte albatros op te volgen. Eens zal hij ook jouw zeemansleven redden.’ De oude boots nam nog en trekje en ging neuriënd verder met zijn schiemanswerk .